Rapport

Economische wetenschap en handelingsperspectieven: meer dan een energieheffing!

De Matrix is een meerjarig transdisciplinair project van het Bsik-programma ‘Klimaat voor Ruimte’ en is gericht op het ontwikkelen van handelingsperspectieven voor de klimaatcrisis in een samenwerkingsverband tussen klimaatwetenschappen, economie, ruimtelijke planning en sociale wetenschappen. CE Delft heeft in dit project de economische component voor haar rekening genomen. In dit essay schetst Sander de Bruyn over de raakvlakken tussen de economische wetenschappen en het klimaatvraagstuk. 
 
Voor het klimaat zijn de economische wetenschappen enerzijds leverancier van zienswijzen (klimaatverandering als onbetaalde schade) en leverancier van (beleid)instrumenten (handel in emissierechten), maar anderzijds ook leverancier van twijfel en verwarring over de noodzaak om in te grijpen in het marktproces en zo de aarde te behoeden voor de onvermijdelijke opwarming. Veel van die verwarring ontstaat doordat economen zich bezighouden met de wenselijkheid van het voeren van een klimaatbeleid, waarbij de vraag centraal staat of de kosten van ingrijpen in het marktproces kleiner zullen zijn dan de baten van verminderde opwarming. Die vraag is echter niet volledig zuiver te beantwoorden binnen de economische wetenschap omdat klimaatverandering op de (zeer) lange termijn en economie bij uitstek een wetenschap is die ex-post maatschappelijke fenomenen kan verklaren maar ze moeilijk kan voorspellen. Een kosten-baten analyse van klimaatverandering gaat voorbij aan de grote mate van onzekerheid over, bijvoorbeeld, prijs- en inkomensontwikkelingen van regio’s in de wereld over een periode van meer dan 100 jaar.

Als we de economische wetenschap loslaten als beschrijvende wetenschap op de klimaatproblematiek valt op dat de kosten van mitigatie thans waarschijnlijk worden onderschat. De klimaatproblematiek is technisch oplosbaar tegen zeer aanvaardbare kosten is de algemene stelling van ondermeer de Stern Review. In de praktijk is de klimaatproblematiek echter geen technisch maar een sociaal probleem met een grote mate van complexiteit. Naast het traditionele marktfalen, waardoor klimaatschade niet (voldoende) geprijsd is, bestaat er ook overheidsfalen in de klimaatproblematiek op twee niveaus. Allereerst leiden de internationale onderhandelingen niet tot gewenste uitkomsten zolang de onevenwichtigheid bestaat dat de rijkere landen vooral moeten betalen voor mitigatie, terwijl armere landen vooral schade ondervinden van de klimaatverandering. Ten tweede resulteert de internationale verwevenheid van handel en kapitaal tot veel beperkingen voor nationale overheden in rijkere landen om klimaatbeleid te voeren.

Gegeven deze beperkingen zou de economische wetenschap zich moeten richten op het ontwerpen van instituties die zowel het markt- als overheidsfalen tot een minimum beperken.. Het essay sluit af met een drietal handelingsperspectieven – in feite drie niet-traditionele richtingen waarbij er potentie aanwezig is om het markt- en overheidsfalen te minimaliseren. Internationaal, bijvoorbeeld in Europees verband, zou men overeenstemming kunnen verkrijgen over het instellen van een Bruto Toegevoegde Koolstofbelasting (BTK) die analoog aan de Bruto Toegevoegde Waarde (BTW) de consumptie gaat belasten voor het gebruik van koolstof, in plaats van in het huidige beleid de productie. Dit voorkomt dat productie zich verplaatst naar landen buiten Europa en zo geen bijdrage levert aan de mondiale reductie van broeikasgassen. Nationaal, zoals binnen Nederland, zou men na kunnen gaan denken over het verder uitbouwen van klimaatcompensatie. Indien klimaatcompensatie steeds meer als geldende norm wordt geaccepteerd, bijvoorbeeld binnen bedrijven of voor burgers, en als de methoden voor klimaatcompensatie worden verbreed (bijvoorbeeld met geo-engineering opties) en verbeterd, dan zou dit een manier zijn om van onderop de samenleving in een duurzame, klimaatneutrale, richting te sturen. Ten derde zou men lokaal moeten nadenken over sociaal wenselijk ontwerp, bijvoorbeeld bij woonwijken of bedrijventerreinen. Automobiliteit en energie-intensief gedrag kan op die manier onaantrekkelijk worden gemaakt zonder dat de overheid met het opgeheven vingertje hoeft te zwaaien.

Auteurs

Meer over