Rapport

Shifting renewable energy in transport into the next gear

In de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED, 2009/28/EC) heeft de Europese Unie vastgesteld dat 10% van alle in de transportsector gebruikte energie in 2020 uit hernieuwbare bronnen moet komen. De richtlijn schrijft ook voor welke berekeningsmethoden in deze context gebruikt dienen te worden  voor de biobrandstoffen en hernieuwbare elektriciteit die door voertuigen worden gebruikt. Bij biobrandstoffen worden alleen die brandstoffen in de berekening meegenomen die feitelijk in de transportsector worden gebruikt. Voor de bijdrage van elektriciteit uit  hernieuwbare bron wordt een iets anders methode gebruikt, omdat deze gewoonlijk aan het elektriciteitsnet wordt onttrokken, waarbij de precieze herkomst van de gebruikte energie niet wordt bijgehouden: in hun berekeningen worden lidstaten daarom geacht het gemiddelde aandeel van hernieuwbare elektriciteit hiervoor te gebruiken.

De Richtlijn schrijft ook voor dat, wanneer dat nodig mocht blijken, de Europese Commissie een voorstel moet presenteren waarin wordt aangegeven hoe de totale hoeveelheid door elektrische voertuigen gebruikte hernieuwbare elektriciteit berekend dient te worden en een methodologie wordt gegeven om de bijdrage van waterstof uit hernieuwbare bronnen in de transportsector op te nemen. Daarnaast is er de vraag hoe biomethaan dat in het aardgasnet wordt ingebracht in de 10%-transportdoelstelling moet worden verdisconteerd wanneer voertuigen uit datzelfde net worden gevuld – via een route die vergelijkbaar is met die van elektriciteitsgebruik in de transportsector. 

Door DG Energie van de Commissie zijn CE Delft, Ecologic Institute en Ludwig-Bölkow-Systemtechnik (LBST) gevraagd ondersteuning te bieden bij het besluitvormingstraject rondom de drie genoemde routes voor transportenergie: hernieuwbare elektriciteit, waterstof en biomethaan, waarbij distributie via landelijke netten plaatsvindt. Dat heeft geleid tot een uitgebreid rapport waarin verschillende methodologische opties worden uitgewerkt en beoordeeld en conclusies worden getrokken voor zowel de korte en middellange termijn (tot 2020) als de langere termijn (daarna). Voor de korte termijn, waarin de bijdrage van deze routes nog beperkt zal blijven, zal een relatief eenvoudige aanpak voldoen, maar afhankelijk van hoe de routes zich ontwikkelen zullen in de toekomst meer verfijnde monitoringsmethodieken wellicht nodig zijn.

Meer over